In de oven werd een paar keer per week brood gebakken. De takken werden aangestoken en als de stenen begonnen te verkleuren en wit werden (witheet van woede worden) was de oven heet genoeg en kon het deeg erin. Het dure witbrood, het zgn. herenbrood was voor de adelijke familie. Voor de anderen werd donker brood gebakken, een soort roggebrood.
Het brood werd in een ronde vorm gebakken, zodat men er ‘broodborden’ van kon snijden bij een tekort aan gewone borden.
Na het broodbakken was de oven vaak nog heet genoeg en kon men nog pasteien of wafels bakken.
Brood maken in de Middeleeuwen was een essentieel onderdeel van het toenmalige dieet. Het brood dat gegeten werd in rijke huishoudens, zoals koninklijke of adellijke families, was gemaakt van de beste granen, zoals tarwebloem. Dit fijne brood, genaamd herenbrood, was wit van kleur.
Mensen van mindere stand aten brood gemaakt van rogge of gerst, dat maslin of armenbrood werd genoemd. De armste mensen zouden zwart brood hebben, gemaakt van alle granen die te vinden waren, en in gevallen van echte armoede, voedingsmiddelen zoals hazelnoten, gerst of haver. Dit brood was vaak een van de weinige voedingsmiddelen in het dieet van een armere persoon.
In Europa was tijdens de Middeleeuwen zowel gezuurd als ongezuurd brood populair. Ongezuurd brood was brood dat niet mocht rijzen. Het had een vlak uiterlijk en werd vaak gebruikt als een plank of bord tijdens de maaltijden. Gezuurd brood werd geproduceerd wanneer brooddeeg mocht rijzen en verhit in een oven. Ongezuurd brood werd gemaakt door het op de gloeiende as van een vuur te leggen.